- bak
- bak1{{/term}}〈de〉1 [voorwerp om iets in te bergen] (storage) bin; 〈reservoir〉 cistern, tank; 〈ondiep〉 tray; 〈natuurkunde〉 vessel; 〈trog〉 trough; 〈etensbak〉 dish, bowl; 〈in auto〉 boot, Atrunk; 〈kattenbak〉 tray2 [grap] joke3 [gevangenis] can ⇒ jug, clink4 [kop (koffie)] cup (of coffee)5 [auto] big car♦voorbeelden:1 een houten bak • a wooden dish〈figuurlijk〉 de regen komt bij bakken uit de lucht • it's coming down in bucketseen bak met planten • a tray of plants2 een goede/schuine bak • a good/dirty jokeeen bak vertellen • crack a joke3 de bak ingaan • be clapped in jailin de bak zitten • do time5 een Amerikaanse bak • a big American car¶ een volle bak • a full houseaan de bak komen • get a job/ 〈beurt〉turn————————bak2{{/term}}〈bijwoord〉 〈scheepvaart〉♦voorbeelden:¶ bak liggen • have been laid backbak staan • have been taken back
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.